nieuws

15/02/2010

Aan de Verkenningscommissie Klassieke Talen

Geachte commissie,

Het bestuur van de Belangengroep Gymnasiale Vorming (BGV) van de AOb maakt graag gebruik van de door U geboden gelegenheid om te reageren op Uw tussenrapport van september 2009. Op grond van de eigen doelstellingen zijn voor de BGV belangrijke criteria bij de beoordeling van nieuwe plannen en voorstellen, of deze borg staan voor een volwaardige klassieke vorming en of ze zowel voor categoriale gymnasia als voor gymnasiale afdelingen of stromen van scholengemeenschappen aantrekkelijk, inpasbaar en haalbaar lijken.

De BGV heeft waardering voor de fundamentele vraagstelling in Uw rapport, waarbij niet alleen gezocht wordt naar maatregelen die tegemoet komen aan de geconstateerde knelpunten, maar een herbezinning plaatsvindt op de doelstellingen en vooral de meerwaarde van de klassieke talen voor leerlingen die ermee in aanraking komen.
Ook kunnen wij ons in grote lijnen vinden in de formuleringen die daarvoor gekozen worden in paragraaf 2.2 van het rapport, met dien verstande dat ons inziens de academische vaardigheden die onder de noemer ‘hidden curriculum’ worden genoemd met evenveel recht tot de essentiële aspecten van het onderwijs in Grieks en Latijn gerekend zouden kunnen worden en dus in de verdere uitwerking voldoende tot hun recht moeten komen.
Het gaat daarbij om die activiteiten die door sommigen worden beschreven als zorgvuldig, analytisch en kritisch lezen en door anderen als pietepeuterig millimeterwerk. Blijkens het vakdossier van de SLO (2007) worden de daarbij ontwikkelde vaardigheden ook door buitenstaanders (en zeker door oud-leerlingen) bijzonder belangrijk gevonden.

Bij het curriculum voor de klassieken zoals we dat tot nu toe kennen is er sprake van aandacht voor zowel de Griekse en Romeinse cultuur als voor de talen waarin de boodschap van de Oudheid is vervat. In paragraaf 2.3 van het rapport lijkt de commissie die verwevenheid van taal en cultuur te onderschrijven; maar in de uiteindelijke voorstellen worden beide toch wat uit elkaar getrokken en ondergebracht in afzonderlijke vakken (GLTC resp. Grieks en Latijn).
Weliswaar bezweert de commissie de lezers dat bij GLTC teksten in het origineel centraal zullen blijven staan en dat er sprake zal zijn van intensieve bestudering van het Grieks c.q. Latijn, maar de – voorlopige en summiere – invulling van dat vak stelt op dat punt niet gerust.
De bundeling van Grieks en Latijn in één vak binnen de huidige omvang in uren lijkt die intensieve confrontatie met de talen zelfs bijna onmogelijk te maken.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat GLTC een geheel ander karakter krijgt waarin de inhoud en kennis wel voldoende tot hun recht komen maar de taalvaardigheid nauwelijks meer aan bod komt.

De directe aanleiding tot de opdracht aan de commissie ligt in de slechte resultaten voor het vertaalgedeelte van het CE, vooral voor Latijn, zoals die zijn uitgewerkt in het Vakdossier van de SLO (2007). De constatering van de commissie (pag. 18) dat een ongeziene proefvertaling niet de enige en soms ook niet de beste manier is om taal- en tekstbegrip te toetsen onderschrijven wij. Het zou voor de hand liggen om onderzoek naar alternatieve vormen van toetsing van de gewenste vaardigheid dan ook dringend aan te bevelen.

De problematiek rond de vakken Grieks en Latijn wordt, zoals ook in het Vakdossier al was benadrukt, gecompliceerd door de verbondenheid met het gymnasium als schooltype. Dit
leidt ertoe dat relatief veel aandacht in dit rapport wordt besteed aan de samenstelling van de populatie van de categoriale gymnasia en de weerslag daarvan op de prestaties van die leerlingen voor de vakken Grieks en Latijn. Toch zou dit minder het geval moeten zijn bij een commissie die zich bezighoudt met de inhoud en organisatie van vakken die hun eigen intrinsieke waarde hebben en hun eigen eisen stellen aan leerlingen, ongeacht de constellatie van de school waarop die vakken worden aangeboden.
De zorg voor voldoende resultaten is primair een opdracht voor de afzonderlijke scholen en docenten.

Als het gaat om de haalbaarheid van de voorstellen en de praktische consequenties moeten de nodige vraagtekens gezet worden bij de inpasbaarheid op afzonderlijke scholen van de drie – of zelfs twee van de drie – vakken die worden ontworpen in het rapport; het zou te betreuren zijn wanneer dit leidt tot nieuwe concurrentie tussen scholen en mogelijk een groter verschil tussen categoriale gymnasia en de andere scholen. Daarnaast vragen wij ons af, hoeveel leerlingen zullen kiezen voor zo’n combinatie van twee vakken waarbij ca. 25% van de ruimte binnen de profielen door de Klassieken wordt ingenomen.

De BGV sluit zich volledig aan bij de conclusie dat “ niets doen geen optie” is en is van mening dat er ruimte moet zijn voor nieuwe benaderingen en andere aanpakken. Toch lijkt het – zeker voor de korte termijn – verstandiger te werken aan experimenten en verbeteringen op het terrein van didactiek, examenprogramma en toetsing, dan aan een ingrijpende herverkaveling van de vakken waarvan de effecten en consequenties ongewis zijn.
Met deze reactie hoopt de BGV een nuttige bijdrage te hebben geleverd aan de gedachte- vorming rond de klassieke talen en het gymnasiaal onderwijs. Ook in het vervolgtraject verklaren wij ons graag bereid mee te denken en mee te werken aan onderzoeken en discussie.

namens het bestuur van de BGV
mevr.drs. A.E.M.van Tongeren, secretaris